Notariskantoor Kruis-Sweere

Column mei 2021

Column mei 2021

Column mei 2021
Vandaag wil ik graag met u een zeer recente uitspraak van de Hoge Raad bespreken.

Wat was de casus? Een man (met een vermogen van € 150 miljoen) en een vrouw (met een vermogen van € 1 miljoen) hebben kort vóór het huwelijk in hun huwelijkse voorwaarden bepaald dat elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, doch met uitzondering van het saldo van een specifieke bankrekening ten name van de man en/of vrouw. In dezelfde periode heeft de man een bedrag van € 10 miljoen overgemaakt naar deze rekening.

Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur van de Belastingdienst een aanslag schenkbelasting aan de vrouw opgelegd naar een verkrijging van € 5 miljoen. De vrouw stapt naar de Rechtbank. De Rechtbank vond in 2018 dat er geen sprake is van een schenking. Omdat het hier om boedelmenging gaat, dat is onbelast. Zo kan men bij huwelijksvoorwaarden ook onroerend goed zonder overdrachtsbelasting op elkaars naam krijgen!

De Belastingdienst ging in 2019 in hoger beroep bij het Hof. Het Hof was het met de Recht- bank eens. Tijdens het huwelijk kan (afgezien van wijziging van de huwelijkse voorwaarden) niet worden overgegaan tot beëindiging van de beperkte gemeenschap. Dat brengt mee dat zolang de beperkte gemeenschap bestaat, niet bekend is wat de echtelieden aan het einde van de gemeenschap kunnen verdelen. De omvang van de beperkte gemeenschap kan immers aan het einde van de gemeenschap zijn toe- of afgenomen, bijvoorbeeld door goede dan wel slechte beleggingen. Er is dan op het moment van het aangaan van het huwelijk geen sprake van een voltooide vermogensverschuiving, en dus niet van een schenking.

De Belastingdienst ging in cassatie. Op 7 mei jl. heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de Belastingdienst ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft daartoe onder meer het volgende overwogen: bij het aangaan van een algehele gemeenschap van goederen tussen gehuwden voltrekt zich nog niet de eenzijdige vermogensverschuiving die kenmerkend is voor een bevoordeling door schenking, en daarmee tevens voor de verkrijging door schenking in de zin van de Successiewet. De ‘bevoordeelde’ echtgenoot (in casu de vrouw) kan de huwelijksgemeenschap niet eenzijdig beëindigen en zolang de huwelijksgemeen- schap in stand blijft kan zij over het voordeel dat de boedelmenging voor haar meebrengt niet beschikken als een haar afzonderlijk toekomend vermogensbestanddeel. De Belasting- dienst heeft ook niet gesteld dat het hier om een schijnhuwelijk zou gaan, waardoor bij een snelle scheiding mevrouw met € 5 miljoen zou vertrekken. Daarnaast kende de Hoge Raad belang toe aan de omstandigheid dat de huwelijksgemeenschap een blijvende rechtsverhouding meebrengt die als gevolg van baten en lasten die van beide zijden kunnen opkomen tot verdere vermogensverschuivingen tussen de echtgenoten kan leiden zodat het resultaat van die vermogensverschuivingen pas bij het einde van de huwelijksgemeenschap kan worden vastgesteld. Het oordeel van het Hof dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich bij het ontstaan van de huwelijksgemeenschap een vermogensverschuiving heeft voorgedaan waarbij de vrouw ten laste van de man is verrijkt met een bedrag gelijk aan de helft van het toen op de bankrekening staande saldo geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. (uit Notamail 10-5-2021 HR 7 mei 2021, nr 20/00171 (ECLI:NL:HR:2021:708))